Begrippenlijst

Deze begrippenlijst is een bewerking van een uitgebreidere versie die verscheen in ons boek Dokter, ik las in de krant dat…

Net als op alle andere inhoud van Dokter Media zit ook hier auteursrecht op. Het is nadrukkelijk niet toegestaan deze inhoud over te nemen zonder onze schriftelijke toestemming.

 

Absoluut risico (AR): De kans op een (ongewenste) gebeurtenis. Meestal volgt een absoluut risico uit het aantal keer dat een bepaalde gebeurtenis – bijvoorbeeld het ontstaan van een ziekte – in een bepaalde groep mensen voorvalt gedeeld door het aantal mensen in die groep. Het is een getal tussen 0 en 1, maar het kan ook worden uitgedrukt in procenten. (De kans is dan bijvoorbeeld 0,05 of 5%.) Absolute risico’s verschillen tussen mensen, afhankelijk van vele verschillende factoren (zoals geslacht, genetische aanleg of bepaalde risicofactoren). Een voorbeeld van een absoluut risico is de kans op het krijgen van longkanker. Het absolute risico op het krijgen van longkanker is groter voor mensen die roken dan voor mensen die niet roken. Het is belangrijk onderscheid te maken tussen een absoluut risico en een relatief risico.

 

Associatie: Zie correlatie

 

Causaal verband: Zie causaliteit.

 

Causaliteit: Er is sprake van causaliteit wanneer een gebeurtenis plaatsvindt als direct gevolg van een andere gebeurtenis (de oorzaak). Causaliteit wordt in berichtgeving gesuggereerd door gebruik van woorden als ‘verhoogt’, ‘vergroot’, ‘door’ of ‘zorgt voor’. Het is niet gemakkelijk om met een onderzoek causaliteit aan te tonen. Vaak kan wel worden vastgesteld dat een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld een hartinfarct, zich vaker voordoet bij mensen met een bepaalde eigenschap (bijvoorbeeld mensen met een hoge bloeddruk) dan bij mensen die deze eigenschap niet hebben, maar het is lastig om te bewijzen dat de eigenschap ook de daadwerkelijke oorzaak is van de gebeurtenis. Het bewijzen van causaliteit lukt doorgaans het beste met een zogeheten randomised controlled trial. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen causaliteit en correlatie.

 

Controlegroep: De groep waarbij tijdens onderzoek naar de werkzaamheid van een bepaalde interventie (zoals een behandeling met een medicijn of het ondergaan van een operatie) deze interventie níét wordt verricht. De andere groep – de interventiegroep – wordt juist wél aan deze interventie blootgesteld. Hierdoor wordt de kans kleiner dat andere factoren dan de interventie zelf van invloed zijn op de uitkomst van het onderzoek. Zo mogelijk worden de verschillen tussen de groepen nog kleiner gemaakt door de controlegroep een placebo te geven.

 

Correlatie: Een statistisch begrip om de mate van samenhang (associatie) tussen twee gebeurtenissen of factoren aan te geven, waar in de praktijk vaak een niet-causaal verband mee wordt bedoeld. Stel bijvoorbeeld dat blijkt dat mensen met huidkanker vaak een hoge vitamine D-waarde in hun bloed hebben. Zorgt een hoge vitamine D-waarde dan voor huidkanker? Nee, waarschijnlijk verklaart blootstelling aan zonlicht zowel de hoge vitamine D-waarde als de huidkanker. Er bestaat dan wel correlatie tussen vitamine D en huidkanker, maar geen causaliteit. In medisch onderzoek geeft correlatie meestal aan dat er een verband blijkt te bestaan tussen twee dingen maar dat nog niet duidelijk is wat dat verband verklaart.

 

Gerandomiseerd: Zie randomiseren.

 

Interventiegroep: De groep proefpersonen die tijdens een onderzoek de interventie (bijvoorbeeld het slikken van een medicijn of het ondergaan van een operatie) daadwerkelijk krijgt. Dit in tegenstelling tot de controlegroep.

 

Klinisch relevant: Een effect van bijvoorbeeld een medicijn of de uitkomst van een nieuwe test is klinisch relevant als er ook daadwerkelijk gevolgen in de praktijk zijn voor de arts en/of patiënt. Zeker bij onderzoek waarbij de uitkomst wordt gemeten aan de hand van een puntenscore (die bijvoorbeeld is afgeleid van een vragenlijst) kan al snel een statistisch meetbaar verschil optreden, dat in de praktijk misschien helemaal geen merkbaar verschil blijkt te maken. Een nieuw medicijn tegen hoofdpijn kan bijvoorbeeld een significante daling van 0,3 punten op de pijnscore opleveren (op een schaal van 1 tot 10, waarbij 10 de meest erge pijn is), maar als dat inhoudt dat patiënten hun hoofdpijn gemiddeld geen 8,7 maar een 8,4 geven, is dat dan een uitkomst die in de praktijk ook daadwerkelijk leidt tot merkbaar minder hoofdpijn?

 

Number needed to harm (NNH): Het aantal patiënten dat moet worden blootgesteld aan een bepaalde interventie voordat bij één van hen een ongunstige uitkomst optreedt. Die kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een bijwerking van de interventie. De ongunstige uitkomst (zoals ziekte of een complicatie van de behandeling) zou niet zijn opgetreden zonder blootstelling aan de interventie.

 

Number needed to treat (NNT): Het aantal patiënten dat moet worden behandeld om één bepaalde ongunstige uitkomst te voorkomen. Dit getal kan worden berekend om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van een behandeling. Stel dat het number needed to treat voor een nieuw medicijn tegen een beroerte 50 bedraagt, dan betekent dit dat om bij één persoon een beroerte te voorkomen 49 personen dit medicijn voor niets (maar met mogelijk negatieve effecten) zullen slikken. Het number needed to treat is af te leiden uit het verschil tussen het absolute risico van de interventiegroep (ARi) en het absolute risico van de controlegroep (ARc): NNT = 1 / (ARc-ARi).

 

Oorzaak-gevolgrelatie: Zie causaliteit.

 

Placebo: Een ‘nepmedicijn’. In medisch onderzoek wordt met een placebo doorgaans een middel bedoeld dat er exact hetzelfde uitziet als het ‘echte’ medicijn dat getest wordt maar géén werkzame bestanddelen bevat. Het gebruik van een placebo zorgt ervoor dat de onderzochte groepen, de interventiegroep en de controlegroep, zo veel mogelijk op elkaar lijken, afgezien van het feit dat slechts één ervan de werkzame bestanddelen toegediend krijgt. Een positief effect in de interventiegroep kan dan niet worden verklaard door de wetenschap van de proefpersonen dat ze het nieuwe medicijn krijgen, wat de onderzoeksresultaten betrouwbaarder maakt. Het liefst zijn ook de artsen of onderzoekers niet op de hoogte, zoals bij zogeheten dubbelblind onderzoek. Het positieve effect dat mensen puur door hun verwachtingen bij een (nep)behandeling kunnen ervaren wordt het placebo-effect genoemd.

 

Randomised controlled trial (RCT): Gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep. Deze onderzoeksopzet wordt voornamelijk gebruikt om te kijken of een bepaalde (nieuwe) behandeling werkzaam is. Door proefpersonen te randomiseren tussen een interventiegroep en een controlegroep wordt gekeken of er tussen deze twee groepen een duidelijk verschil is in een of meerdere uitkomsten die worden onderzocht. Een RCT zou bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt om de werkzaamheid van een nieuw medicijn tegen maagpijn te onderzoeken, waarbij de interventiegroep het nieuwe medicijn krijgt toegediend en de controlegroep een placebo. Vervolgens kan worden gekeken of er tussen deze twee groepen een verschil is in maagpijn. Een RCT kan ook dubbelblind worden uitgevoerd. Over het algemeen wordt de RCT beschouwd als ‘gouden standaard’ om causaliteit aan te tonen.

 

Randomiseren: Het op willekeurige wijze toewijzen van patiënten of proefpersonen aan een van de groepen van een onderzoek. Randomisatie wordt vaak verkregen door loting, zodat op basis van toeval de interventie die wordt onderzocht juist wel of juist niet aan een proefpersoon gegeven wordt. Een belangrijk doel van randomisatie is het verkrijgen van groepen proefpersonen waarover factoren die de uitkomst van het onderzoek (mogelijk) beïnvloeden zo gelijk mogelijk zijn verdeeld.

 

Relatief risico (RR): De verhouding tussen twee absolute risico’s. Relatieve risico’s worden in de geneeskunde vaak gebruikt om aan te geven dat een bepaalde groep mensen een grotere of kleinere kans heeft op het krijgen van een bepaalde ziekte ten opzichte van een andere groep. Stel bijvoorbeeld dat de kans op het krijgen van longkanker voor mensen die roken 1 op 20 is (absoluut risico), maar voor mensen die niet roken 1 op 200 (absoluut risico), dan hebben mensen die roken relatief gezien een 10 keer grotere kans op het krijgen van longkanker dan mensen die niet roken. Vaak zijn de verschillen niet zó groot en blijkt de ene groep mensen bijvoorbeeld een kans van 1 op 100 te hebben om een bepaalde ziekte te krijgen en de andere groep een kans van 1,3 op 100. Het verschil in absolute risico’s is dan maar klein, maar het relatieve risico van de tweede groep kan worden beschreven als ‘30% meer kans’. Het is belangrijk je te realiseren dat die tweede groep dus geen absolúte kans van 30% heeft om de ziekte te krijgen.

  

Sensitiviteit: Het percentage positieve testuitslagen – de test zegt dat de ziekte aanwezig is – bij mensen die de ziekte ook daadwerkelijk hebben. Een hoge sensitiviteit zorgt ervoor dat een test maar in weinig gevallen negatief is bij mensen die de ziekte tóch blijken te hebben (‘vals-negatief’). Zie ook specificiteit.

 

Significant: Een begrip uit de statistiek dat letterlijk ‘van groot belang’ of ‘betekenisvol’ betekent. Een uitkomst van een onderzoek is statistisch significant als aannemelijk is dat de gevonden correlatie niet op toeval berust. Statistische significantie wordt in wetenschappelijk onderzoek gebruikt om aan te geven hoe waarschijnlijk het is dat een gestelde hypothese (of onderzoeksvraag) terecht wordt aangenomen of verworpen. Daarbij wordt doorgaans een grens van 5% aangehouden: als de kans op het ten onrechte verwerpen van de hypothese kleiner is dan dat, wordt het resultaat significant genoemd, wat wordt gebruikt als bewijs voor de gestelde hypothese.

 

Specificiteit: Het percentage negatieve testuitslagen – de test zegt dat de ziekte afwezig is – bij mensen die de ziekte ook daadwerkelijk niet hebben. Een hoge specificiteit zorgt ervoor dat een test maar in weinig gevallen positief is bij mensen die de ziekte niet hebben (‘vals-positief’). Vals-positieve uitslagen kunnen leiden tot onnodige ongerustheid, vervolgonderzoeken en behandelingen. Zie ook sensitiviteit.

 

Verband: Zie correlatie.

Nieuwsbrief

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf altijd op de hoogte van het meest recente nieuws.

Nieuwsbrief

Over Dokter Media

Dokter Media is een platform ter nuancering en duiding van medisch nieuws.

Dokter Media is een initiatief van artsen Tijs Stehmann en Lester du Perron.

Betrouwbare website

Onze website is gecertificeerd door Health On the Net, dat staat voor betrouwbare informatie over gezondheid.